21 november 2006

Terugblik op een ontgroening

Ongeveer een jaar na mijn debuut kijk ik terug op een tijd van kennismaking met de Nederlandstalige poëziewereld. Het is een boeiend jaar geweest, na een plots en heftig beginnend dichterschap dat zich vervolgens 5 jaar lang tot een tweetal lezers beperkte, alvorens ik gedichten naar tijdschriften opstuurde en daarna twee in die tijdspanne geschreven dichtbundels kort na elkaar publiceerde. Bovendien las ik de 15 jaar die aan het schrijven vooraf gingen haast uitsluitend Engelstalige literatuur. De hedendaagse Nederlandstalige literaire scène was me geheel vreemd.

Wat me wel eens verbaasd en misnoegd heeft, is de literaire politiek binnen de Nederlandstalige poëziewereld. De rancune tussen uitgeverijen, het kleinzielige discours her en der, het grote ego van sommige dichters en schrijvers, de bedompte sfeer onder de kaasstolp van de twee landjes, het gebrek aan lucht vaak.

Nu een zweempje melancholie. Wat me het meest teleurgesteld heeft, is het verschil tussen de eigen totale overgave aan poëzie en het doodbloeden ervan in de wereld. Poëzie is een levenskeuze, maar de wereld heeft er bijzonder veel lak aan. Zelfs poëziekenners tateren er af en toe op los als betrof het een hobbietje, of een academische discipline. Er wordt ook nog verbazend vaak geld mee beoogd, er wordt tijd mee gekocht, er worden zieltogende mantelgezorgde grootmoeders, bloedjes van kindjes, ontoereikende werkloosheidsuitkeringen en je verzint het wel verder voor op tafel gezwierd, maar geld zal en moet ervan komen. Poëzie als middel en als werk. Als er geld van komt om tijd vrij te maken, vind ik dat makkelijker te begrijpen. Zelf lijd ik zoals de meeste mensen ook onder tijdsgebrek. Maar toch: ik had gedacht dat poëzie in het geheel niet in het concurrentiële geldcircuit meedraaide, en op dat vlak zijn mijn observaties gedurende het afgelopen jaar wel duidelijk geweest. Het lijken vooral de tastbare, telbare werkelijkheden die de dingen bepalen, maar poëzie, net als muziek, leeft in een andere wereld. De poëzie lijkt niet bij machte om zich uit deze tastbare, telbare, economisch vertekende wereld terug te trekken en een stukje van de blatende wereld ertoe aan te zetten taal te herontdekken. Dit alles had ik eigenlijk niet zo verwacht binnen de dichterswereld en dat is wel een teleurstelling. Het is een opluchting als ik dichters hoor die hetzelfde denkt. En gelukkig zijn er die ook.

De toekomst. Ik voel aan dat een gedeeltelijk terugtrekken in de wereld die ik voor mezelf geopend had, nodig zal zijn om weer intensief te gaan schrijven.

Wat me uiteraard het meest verblijd heeft in het afgelopen jaar, is de positieve respons van vrienden en individuele dichters op m’n werk, en in het bijzonder van de twee recensenten die mijn eerste bundel besproken hebben. Verder is de stimulans die uitgegaan is van het kunnen publiceren in tijdschriften heel erg belangrijk voor me geweest. In een later stadium was er het warme contact met het Poëziecentrum. Het schrijven op een aantal webloggen heeft me erg geholpen om een aantal aspecten van de dichterswereld in ons taalgebied te verkennen. Ondertussen werd ik net als Ruth Lasters en Ingrid Verhoeven nieuwe redacteur van De Brakke Hond. Een bewogen jaar.

Tijd om weer intensief te gaan schrijven.