21 november 2006

Terugblik op een ontgroening

Ongeveer een jaar na mijn debuut kijk ik terug op een tijd van kennismaking met de Nederlandstalige poëziewereld. Het is een boeiend jaar geweest, na een plots en heftig beginnend dichterschap dat zich vervolgens 5 jaar lang tot een tweetal lezers beperkte, alvorens ik gedichten naar tijdschriften opstuurde en daarna twee in die tijdspanne geschreven dichtbundels kort na elkaar publiceerde. Bovendien las ik de 15 jaar die aan het schrijven vooraf gingen haast uitsluitend Engelstalige literatuur. De hedendaagse Nederlandstalige literaire scène was me geheel vreemd.

Wat me wel eens verbaasd en misnoegd heeft, is de literaire politiek binnen de Nederlandstalige poëziewereld. De rancune tussen uitgeverijen, het kleinzielige discours her en der, het grote ego van sommige dichters en schrijvers, de bedompte sfeer onder de kaasstolp van de twee landjes, het gebrek aan lucht vaak.

Nu een zweempje melancholie. Wat me het meest teleurgesteld heeft, is het verschil tussen de eigen totale overgave aan poëzie en het doodbloeden ervan in de wereld. Poëzie is een levenskeuze, maar de wereld heeft er bijzonder veel lak aan. Zelfs poëziekenners tateren er af en toe op los als betrof het een hobbietje, of een academische discipline. Er wordt ook nog verbazend vaak geld mee beoogd, er wordt tijd mee gekocht, er worden zieltogende mantelgezorgde grootmoeders, bloedjes van kindjes, ontoereikende werkloosheidsuitkeringen en je verzint het wel verder voor op tafel gezwierd, maar geld zal en moet ervan komen. Poëzie als middel en als werk. Als er geld van komt om tijd vrij te maken, vind ik dat makkelijker te begrijpen. Zelf lijd ik zoals de meeste mensen ook onder tijdsgebrek. Maar toch: ik had gedacht dat poëzie in het geheel niet in het concurrentiële geldcircuit meedraaide, en op dat vlak zijn mijn observaties gedurende het afgelopen jaar wel duidelijk geweest. Het lijken vooral de tastbare, telbare werkelijkheden die de dingen bepalen, maar poëzie, net als muziek, leeft in een andere wereld. De poëzie lijkt niet bij machte om zich uit deze tastbare, telbare, economisch vertekende wereld terug te trekken en een stukje van de blatende wereld ertoe aan te zetten taal te herontdekken. Dit alles had ik eigenlijk niet zo verwacht binnen de dichterswereld en dat is wel een teleurstelling. Het is een opluchting als ik dichters hoor die hetzelfde denkt. En gelukkig zijn er die ook.

De toekomst. Ik voel aan dat een gedeeltelijk terugtrekken in de wereld die ik voor mezelf geopend had, nodig zal zijn om weer intensief te gaan schrijven.

Wat me uiteraard het meest verblijd heeft in het afgelopen jaar, is de positieve respons van vrienden en individuele dichters op m’n werk, en in het bijzonder van de twee recensenten die mijn eerste bundel besproken hebben. Verder is de stimulans die uitgegaan is van het kunnen publiceren in tijdschriften heel erg belangrijk voor me geweest. In een later stadium was er het warme contact met het Poëziecentrum. Het schrijven op een aantal webloggen heeft me erg geholpen om een aantal aspecten van de dichterswereld in ons taalgebied te verkennen. Ondertussen werd ik net als Ruth Lasters en Ingrid Verhoeven nieuwe redacteur van De Brakke Hond. Een bewogen jaar.

Tijd om weer intensief te gaan schrijven.

31 oktober 2006

bericht in een fles

Imre Kertész, Hongaar, schrijver, vertaler, essayist, nobelprijswinnaar, en overlevende van Auschwitz, laat in 1990 het volgende optekenen ivm Adorno’s beroemde uitspraak dat er na Auschwitz geen gedicht meer geschreven kan worden: ‘Ik zou dit, net zo ruim opgevat, als volgt willen aanpassen: na Auschwitz kan men allen nog over Auschwitz een gedicht schrijven.’ (De verbannen taal, p. 46)

Ruim opgevat betekent dit onder andere dat in poëzie het monsterlijke van de taal uit zijn hol gelokt moet worden.

01 oktober 2006

01/10

Las gisteren in De Standaard een analyse van Bart Brinckman over de opmars van het VB en de onmacht van links ertegenover. Hij vermeldt een pas verschenen boek: ‘Goesting in democratie’, van Carl Devos en Dries Verlet, waarin ze analyseren waarom mensen op het VB stemmen. De gedachtegang die Brinckman eruit haalt komt geheel overeen met de analyse van Hannah Arendt van het totalitarisme: ‘De erosie van sociaaleconomische faciliteiten, van vertrouwde samenlevingsverbanden, van traditionele waarden en normen, en het verslappen van een voorspelbaar geordende maatschappij doen mensen snakken naar een illusoire maar herkenbare rode draad in de vorm van een homogene natie met duidelijke regels. Onzekerheid en angst – inclusief het controleverlies over het eigen leven – voeren de boventoon en kennen rang noch stand.’

Je zou er nachtmerries van krijgen. Hieronder mijn bijdrage aan 01/10 berichten aan de bevolking, in de vorm van net dat: een nachtmerrie.


Ongeautoriseerde tekstvorming (050361)
Bewijslast bijgev.

dooltaal

tonaal vergane woorden
zetten schamper
dompers op het gehoor

weer woonbaar woordweefsel
is vergeefs ontstaan
ook noodtaal
laat nodeloos begaan

04 september 2006

Koepel

Een bericht uit dezelfde dreun als die uit de vorige posting: ik bezocht een tijdje geleden in Noord-Frankrijk in de buurt van St-Omer een lanceerbasis voor Duitse V2 raketten, La Coupole. Een enorme bunker. Binnenin een tentoonstelling over WOII, met beelden die bij de meeste mensen op het netvlies gebrand zijn, van op school en van verschillende latere momenten van wordingen in het bewustzijn. Ik zag er een foto die ik met een schok herkende als een die me als meisje al de dreun op het lijf gejaagd had. Een SS-er staat met geweer in aanslag voor een vrouw die haar kind van hem afgekeerd tegen zich aandrukt.

Hannah Arendt schrijft over het totalitarisme dat het een vorm van opgelegde fictie is. Hitler had, zo stelt ze, een ‘geniale’ uitvinding gedaan: hoe grover en doortastender de leugen, hoe gemakkelijker ze gezien wordt als een werkelijkheid. Joden waren geen mensen, zo loog hij een koepel van fictie als een nieuwe dampkring boven zijn rijk; het betrof ongedierte en dat diende verdelgd. Fictie gaat er makkelijker in dan werkelijkheid. Fictie vormt in zijn totalitaire omvang een soort koepel, een lanceerbasis. De zuurstof in die koepel is de taal. De Duitse taal werd nazifiert en langzaam vergast. De productie van lijken, zoals Arendt de gaskamers beschrijft, vond ze een breuk met de geschiedenis, met alles wat eraan vooraf ging. De industriële moord op tienduizend mensen per dag, jaren en jaren na elkaar, als gevolg van een fictie waarin de taal naar adem reutelde.

14 augustus 2006

Onhoop

Alsof het heden nog niet genoeg aanleiding geeft tot iets wat we in dit stukje 'onhoop' zullen noemen, verwijl ik de laatste tijd in een stolp van verleden, iets wat ik mezelf wel eens meer aandoe, wellicht in de hoop eindelijk eens meer te begrijpen, te doorgronden. Terwijl ik dit in het groot logboek dat het internet is, inschrijf, besef ik maar al te goed dat mijn begrijpen slinkt in plaats van groeit.

Ik las Frank Vande Veire’s Neem en eet. Dit is je lichaam. Intimidatie en fascinatie in de hedendaagse cultuur, met o.a. vier over het fascisme verhelderende hoofdstukken over de film Salo van Pasolini (niet gezien, en zal het niet kunnen, hoeft ook niet). Uit het vorige boek dat ik las, van Alain Badiou over de 20ste eeuw onthield ik nogal wat van zijn visie op die eeuw van gruwel en zuiveringen. En verder zag ik de film Amen van Costa Gavras (met die 3 woorden als invoerterm, vindt u op het internet verschillende visies op die film, en meteen ook op een stuk geschiedenis). Mijn gedachten rond het nazisme en de hersenspoelende ontmenselijking van de joden die vooraf ging aan en gelijktijdig liep met de holocaust, en het niet-handelen of het niet kunnen of niet willen handelen van mensen om anderen te behoeden voor een onnoemelijk wreedaardig lot, zijn op dit moment versmolten tot een soort dreun, een luid kluwen van ongedachten waartegen het dagdagelijks denken zich niet goed kan verweren. Misschien kom ik van het dreunende af door gedichten van Celan te lezen. Misschien ook is het geen goed idee om van het dreunende proberen af te raken. Het bijwijlen verdragen van deze onhoopsdreun in een mensenleven van nu is misschien een manier om het ondragelijke uit het verleden niet tot een te verwerken unit te maken. In Parijs zag ik deze zomer een monument ter nagedachtenis van de nazikampen: elk kamp was er een kleine driehoek met de naam van het kamp erin. De compacte voorstelling snokte de keel dicht. Dat was een acuut moment. Dit is eerder een dreun. Ik hoop dat poëzie kan bijdragen tot het niet-vergeten.

Ik doe hieronder nog een nagel-op-schoolbord krasgeluid bij de dreun, en noem alle gedachten samen: onhoop. Het gaat om een artikeltje uit De Standaard, dat ik hier maar eens in zijn geheel kopieer. Het gaat me in dit bericht niet zozeer om de hitlereske poging om de bijbel te herschrijven, maar om de rol van de theologen hierin als een klein voorbeeld van de hitlermachine van ontmenselijking, en van de tot onmacht of onwil gereduceerde menselijkheid van een toen toch nog invloedrijke kerk en van de rechtstaat tegen de wil van sommige mensen om anderen (op doordachte en gemechaniseerde manieren) te pijnigen en als insecten te vernietigen.

‘vrijdag 11 augustus 2006

Adolf Hitler liet een groep Duitse theologen in 1939 de Bijbel herschrijven zonder joodse referenties. Dat melden het Nederlandse Reformatorisch Dagblad en het Duitse boulevardblad Bild . De bijbel, Deutsche mit Gott. Ein deutsches Glaubensbuch , is onlangs in een Duitse kerk ontdekt. Hij werd in 1941 in Weimar uitgegeven en aan duizenden kerken toegestuurd.
De groep theologen richtte in 1939 een ,,Entjudungsinstitut'' op. Dat moest ,,het christendom van het jodendom reinigen''. Het gaf een groot aantal boeken uit die het christelijke gedachtegoed vermengden met nazi-ideologie. In de Hitlerbijbel werden woorden die aan het jodendom herinneren, zoals 'halleluja' of 'Jeruzalem', stelselmatig geweerd. Van de Tien Geboden maakte Hitler Zwölf Gebote . Daarin komen het zesde ('Gij zult niet doden') en het achtste gebod ('Gij zult niet stelen') niet meer voor. Het zevende gebod is veranderd in 'Hou het bloed rein en eer het huwelijk'. Het elfde gebod luidt 'Eer de Führer, uw meester'. ‘

(bron: De Standaard)

31 juli 2006

Sjostakovitsj

Schrijf nu op Parlando over Sjostakovitsj en bundel Buiging, en heb net het leerrijke boek van Alain Badiou, De twintigste eeuw, uitgelezen. Hoe goed illustreert Sjostakovitsj die eeuw, en wat een knappe analyse van Badiou, met erg veel verwijzingen naar de poëzie.

28 juni 2006

heb reactieknop aangezet (denk ik, mijn computervaardigheden zijn miniem), even kijken of we nu een reactiemogelijkheid hebben ...

Bent u ook een zwerflezer?

Bezig geweest met van alles en nog wat, voornamelijk met mijn werk, maar daarnaast met onverwachte dingen. Door mijn geschrijf op weblog De contrabas heb ik vanuit de ‘papieren’ wereld schrijfaanbiedingen gekregen die ik met schroom maar ook met enthousiasme aanvaard. Ik ben traag, dus bij zo’n aanbod neem ik mijn tijd en beschouw ik het en passant als een kans om iets uit te diepen. Ben zo een paar maanden in de lyriek en het denkwerk van Van de Woestijne verdwenen, voor een stuk in Revolver. Ondertussen nog wat ‘logjes van papier’ (stukken over literaire tijdschriften) voor De contrabas geschreven; ik vind het een aangename manier van leren over en meedenken met de dichterswereld en hopelijk heeft de webloglezer er ginder ook iets aan.

Uiteraard heb ik als zwerflezer ondertussen ook weer wat boeken aangedaan. Hoewel ik aan wensen van anderen probeer tegemoet te komen, hou ik me erg moeilijk aan afspraken met mezelf. Daarom zijn de boeken die ik ging lezen voor dit log weer enigszins op de achtergrond geraakt. Het stuk hieronder schreef ik een tijd geleden toen ik in Zizek zat. Ondertussen zijn we een flinke tijd verder en zwerf ik zoals altijd in verschillende boeken rond, en is Zizeks On belief slechts een van de velen. Hoe dat allemaal gaat aflopen, wel, er zijn belangrijker vragen voor de wereld te bedenken. Hieronder dus het stuk dat ik een tijdje eerder schreef, over Zizeks On belief.

Wroet me traag, in stukjes en beetjes lezend en onderstrepend door ‘On belief’ van Zizek (waarom ik daar hier over schrijf, zie eerste logstuk). Ik meen een eerste rapporterenswaardig elementje gevonden te hebben, een evident gegeven, maar ik rapporteer het toch maar omdat het me op een gedachte in verband met de poëzie bracht. En passant zwier ik er elementen van de lectuur bij, kunnen we lekker bijleren. Zizek vermeldt de marxistische visie waarin geld als een fetisj functioneert. Een hebbeding. Hij situeert de westerse interesse voor het boeddisme ook op die manier; als een soort onthaastingsfetisj. Het gaat dan om typisch westers accapareren van een goed voor eigen rekening. Bezitsdrang. Niet dat u en ik het zo doen, snuif, maar het kopen van poëzie kun je ook zien als de aankoop van een onthaastend vacuumpje, een niet nuttig maar wel consumeerbaar hebbeding. Poëzie kopen wordt zo het ruilen van de ene fetisj voor een andere. Consumenten kopen zich een diepzinnigheid. De talige diepzinnigheden of de talige verkenningen, of wat dan ook (tijd voor uw omschrijving van poëzie) hebben een boekhandelomloopsnelheid van een paar maanden, daarna liggen er andere klaar. Dit mechanisme is poëzie-onwaardig.

De relatie tussen geld en poëzie en het onbehagen dat me daarbij bekruipt is een van de gedachtekluwens die ik op dit log denkschrijvend zou willen proberen ontwarren. Alles heeft uiteraard te maken met het debuteerproces, waardoor de gedichten zich opeens in een gematerialiseerde, verkoopbare vorm voordoen, en met de context van het hier en nu waarin dit zijn gangen gaat. Ik geef in wat volgt nog een aantal gedachtegangen mee die Zizek in ‘On belief’ ontwikkelt. Dat ik daarbij, het boek volgend voorbij zaken als het gnosticisme moet, kan ik ook niet helpen.

Een ontgoocheling, na het andere boek dat ik las waarin Zizek in dialoog gaat met Daly, is de herkenning in dit boek van de aan de filosofie eigen manier waarop ook deze denker zijn gedachten neerschrijft. Dit ondanks zijn statement in een dialoog met Daly dat de filosofie van nu directer in de wereld moet staan. Van bij de eerste pagina doet hij feilloos een kunstige duik in het filosofische water, even Lauwereyns’ splash op de achtergrond oproepend, verdwijnt naadloos onder het wateroppervlak, en laat de lezer het nakijken (ik bedoel dus: hij schrijft op een filosofische manier). De lezer wordt onmiddellijk meegeëist. Er gaat een dwingendheid vanuit die bijvoorbeeld ook uit Onfrays boek over het lichaam op de lezer springt. De duik heeft te maken met de moeilijkheidsgraad van de teksten, maar even goed met een innerlijke dwang die ervan uitgaat. Daarom is filosofie potentieel gevaarlijk, het fantasmagorische spinragkarakter van de gedachten eisen de volledige denkruimte gekoppeld aan het volledige actieve denkdeelnemen van de lezer. Zoals poëzie.

In zijn inleiding ‘From Christ to Lenin … and back’ heft hij al meteen vrij dringend aan over de noodzaak van een terugkeer naar Lenin. Ik sta naast hem op een springplank, maar ik spring niet. Een buiklanding is meer dan plausibel. Lenin, zozo, ik kijk wel uit. Dus ik laat Zizek springen en kijk na hoe hij zich onder water begeeft. Omdat hij haast naadloos het water in duikt, zonder al te veel splash, is het nog enigszins mogelijk de daaropvolgende bewegingen te volgen. Ik geef u een kernzin mee, bereid u wel voor op een erg lange zin, die begint met ‘it’ en ‘it’ slaat op ‘The return to Lenin’. U zult zien dat hij deze terugkeer niet letterlijk bedoelt, het gaat hem vooral om het inbrengen van een krachtig politiek project. Dus, met ‘it’ wordt gerefereerd aan ‘the return to Lenin’: ‘It aims neither at nostalgically reenacting the ‘the good old revolutionary times’ nor at the opportunistic-pragmatic adjustment of the old program to ‘new conditions’, but at repeating, in the present world-wide conditions, the Leninist gesture of initiating a political project that would undermine the totality of the global liberal-capitalist world order, and, furthermore, a project that would unabashedly assert itself as acting on behalf of truth, as intervening in the present global situation from the standpoint of its repressed truth. What Christianity did with regard to the Roman Empire, this global ‘multiculturalist’ polity, we should do with regard to today’s Empire.’ Op dit punt zou Michel Onfray al meteen afhaken, vanwege een positieve connotatie met het christendom. Ik heb zelf, net als u, een overlever van het postmodernisme, moeite met het begrip van de waarheid dat in Zizeks zin voorkomt. Niet dat er geen waarheid is, wel integendeel, maar het is even wennen dat weer zo categoriek geponeerd te zien als een axioma dat geen verdere verklaring behoeft. Voorlopig blijven Onfray, en ik (hoewel ik niet als Onfray een atheïst ben) dus op de springplank staan en duikt er geen van beiden. Onfray gaat zelfs met een zeker dédain de springplank weer af. Tussen die twee zal het nooit tot een dialoog komen.

Zizek duikt zijn eerste hoofdstuk in en dat gaat over de digitale wereld. Het eerste stukje daarin gaat godbetert over het gnosticisme. Een link met het voorafgaande is er natuurlijk vooralsnog niet te bespeuren. Een link met de digitale wereld ook nog niet, maar daar komen we nog bij. Het is zo typisch filosofentekst dat je het even typisch door de kamer zou kunnen keilen, maar dat doen we hier nu eens niet, want zo worden we niet wijzer, niet onwijzer, etc dan we al zijn. We blijven dan gewoon ons saaie denkzelf en dat is wel goed voor even, maar dan mag er weer wat aan de denkhuishouding toegevoegd of weggelaten. Dus doen we alsof we alles normaal vinden en lezen we verder, van een herhaald leninisme naar een tekst over het gnosticisme, zonder overgang, hey no problem.

De gnosticist gelooft dat er in hem een sprankeltje aanwezig is van het goddelijke wezen. Net als bij de Catharen is er sprake van een extreem dualisme tussen goed en kwaad, God en de duivel, lichaam en geest. Zizek haalt het gnostische weer boven van het ogenblik dat hij over het virtuele begint. In het virtuele laten we ons lichaam los. Mensen op het internet zetten maskers op en komen los van hun identiteit. Soort gnostisch dualisme. Voor het geval we het dus nog niet wisten: virtualiteit heeft gnostische kenmerken. Hoe het verder gaat met het boek is voor een ander keertje. Coming to your theatre soon (of ook niet).

03 februari 2006

Weglog

Het eigen schrijven zal wel een lus zijn. Ontsnappen is de boodschap, best preventief. Ontsnappen kan, door denken en denkend onderzoeken. Ik wil hier graag een deel van het muzische proberen onderzoeken: dat deel dat geen betrekking heeft op mijn persoonlijke leven, maar dat mij net als alle anderen in een tijd en een samenleving plaatst. U eventuele lezers en ik, we zijn samen in deze tijd. Dit logje is daarom een real-time virtueel schrijftablet, prima medium om samen mee in de tijd te zijn. Dat ‘samen’ moet u niet te knussig zien. Om te beginnen heb ik daar een grove Sartriaanse spons over geveegd en de reacties-knop voorlopig gewoon uitgezet. Laf en licht hellevegerig van mij, dat geef ik toe. Misschien zet ik de knop later wel weer aan. Misschien houden we eens een literair salon met levende, dode, en imaginaire lezers, dichters en denkers, op een afgesproken tijd, maar niet nu. Met die publieke antwoorden of niet-antwoorden ga ik immers anders eindeloos angsthazen, piekeren en prutsen. Dat is het me niet waard, en voor discussies en commentaren zijn er andere weblogs.

Om te vermijden dat er zich denklussen voordoen, is er een zekere mate van denkdoorbreken nodig. Of denkgeweld tout court. Een mogelijke tegenbeweging tegen eigen denken en schrijven is het eigen schrijven aan de rots te ketenen en het de ingewanden laten uitpikken, of het zelf doen. Paradoxaal uiteraard, want zo speel je zelfs eerst Zeusje. En aldus, we bevinden ons hier even onverhoeds in de verzengende hitte van de Zeusige narcistische middagzon op de rots van Prometheus, met als paradoxale bedoeling elke vorm van narcisme de ingewanden uit te vegen. Als dat maar goed afloopt. Voor u tot foute conclusies komt, Prometheus is een halfgod, een schrijver niet. Een schrijver- of dichterschap is slechts een quantumdeeltje van die Prometheïsche ingewanden, die een weinig poëtisch lot te wachten staan. Om het nog maar eens imaginair te stellen. Hij wil u en mij weg, neem dat maar van me aan, ergerlijke stervelingsels zijn we. Maar alleen door het eigen schrijven (en lezen) geweld aan te doen, kan een schrijvende zijn schrijven in stand houden, dat is een muzische wetmatigheid van positieve maar ook van negatieve aard, meen ik te hebben ondervonden. Hoe ik dat bedoel? Het schrijven is een wonde die open moet blijven. Lezen overigens ook. Het reële lezen is zoals u dat ook wel zal vinden niet het soort lezen waarbij de lezer ja-knikkend in slaap dommelt, maar dat lezen waarbij het denken pijnlijke fricties oploopt. Alleen zo kan het denken opgerekt. Dat kan ook Dionysisch, maar daar komen we nog aan toe.

Tot hiertoe schreef ik vooral in het imaginaire, of in het reële dat naar het imaginaire toegetrokken werd. Dan is het nu al een tijdje tijd voor de confrontatie met het reële. Niet schrijvend, nog niet, maar belevend en lezend. Dat komt bij het publiceren vanzelf: contact met dichterswereld, en met de absorptie van de in het imaginaire geschreven woordenweefsels in productie-en verkoopsprocessen. Zoals iedereen elke dag wakker worden in de beklemmende kerker van de tijdsnood opgelegd door diezelfde processen, die overigens zij die zo niet wakker worden grimmig op een afstand houden. Geen indringers graag, hier is iedereen met hetzelfde bezig. De machine van het onfeilbaar geworden kapitalisme dat de woordjes en het imaginaire op haar raderen radbraakt. Weer een stap in het imaginaire? Misschien. Maar de eerste contacten met de omgeving waarin de gedichten terechtkomen waren alarmerend (voor verslagjes hiervan zie de columnstukjes over cultuur en economie op het weblog van de Contrabas, waarin gezichtspunten uitprobeerd werden). Cultuurindustrie, een krankzinnig woord dat de status en de zegen van beleidsmakers kreeg. Heeft niets met poëzie te maken? Misschien niet, maar de grotere gehelen krijgen door de financiële kracht een drameffect op een al verdwaasde en vervlakte visie van kunst. Er is bovendien een groep van mensen die zich blijkbaar kunnen zien als cultuurconsumenten en door kranten cultuurbonnen toegestoken krijgen. Participeren heet deze blinde vlek. Wordt dat met zo’n denkachtergronden geen inlijving? Uiteraard ben ik zelf even ‘schuldig’, dubbel zelfs, in participerende zowel als in uitvoerende rol. Daarom moet het eigen denken aan de rots geketend. Zelfgenoegzaamheid is immers het einde van het denken.

Aan de rots ketenen: dat betekent pijn. Wat een onzin, schrijven is genot, zullen anderen beweren. Goed dan. Een Dionysisch denkpad. Voor een beetje later gepland, maar laten we het nu zo ook al even bekijken. Onfray bijvoorbeeld kiest in zijn hele denken resoluut voor het genot. De pijn van het schrijven moet ik bij hem nog vinden. Zal. Maar zijn de dingen eenduidig? Houdt hij ook van paradoxen? Van verdwijnpunten, van een denken waarin het schrijven in de paradox van de onmogelijkheid ontstaat? Wellicht wel. In zijn vehemente retoriek tegen het joods-christelijk paradigma en het Duitse idealisme schopt hij tegen alles wat naar pijn of genotsuitstel zweemt. Pijn is voor hem het ultieme kwaad. Het einde van de genotsdrager is een vrij plastische zaak: ‘En dan nog: in de grond gestopt, onderhevig aan de druk, de vochtigheidsgraad en de temperatuurswisselingen in de grond, wordt het ten slotte verpulverd, omgezet in een fijn calciumpoeder vermengd met klei.’ Fair enough. Onfray verloor zijn levensgezellin Marie Claude bijna aan kanker. Hij schrijft vanuit zijn biografie, zo meldt hij. Hij maakte mee, en besefte ten volle. Hij is hedonist en materialist, en refereert aan het utilitarisme van bv. Singer. Bij hem hoop ik onmachtige verdwijnpunten van denken op het spoor komen, muzische lekken. Dat klinkt pretentieus, maar zo is het niet bedoeld. Mijn eerste indruk van zijn denken is er een van rebelse licht jongensachtig en retorisch denken ontstaan uit de noodzaak andere retoriek de das om te doen. Het maakt zijn denken tergend interessant. Eén zaak is van bij een pril begin echter intuïtief al duidelijk. Met zijn werk alleen doorbreken we geen poëtisch-narcistisch denken. Misschien ook weer wel: afwachten vanwege nog niet genoeg van hem gelezen.

Hannah Arendt leefde een deel van haar leven in een totalitair systeem, schreef o.a over het totalitarisme, over de revolutie, over drie vormen van arbeid. Ze was een exacte tijdgenoot van de componist Sjostakovitsj (1906-1975) die in een ander totalitair systeem leefde, en wiens leven en werk ik dichterlijk ‘onderzocht’. Schrijven hoort misschien tot wat Hannah Arendt handelen noemde, onderscheiden van werken en arbeiden. Alle handelen is voor haar politiek handelen. Ze haalt grote muzische hompen uit dat politieke handelen weg (o.a. de liefde en het religieuze) en zet deze dingen apart, bij het niet-politieke, en voor haar dus minder interessante terrein van de menselijke conditie. Het politieke handelen is immers het gedeelte dat voor haar de kers op de taart vormt. Zij heeft zelf gedichten geschreven, maar is niet in de eerste plaats dichter maar een politiek filosofe. Bij haar hoop ik op verdere vernietiging van mijn naïviteit inzake machtsstructuren en in combinatie met Zizek over machtsparadigma’s in politiek en economie. Het is hoog tijd voor al die dingen. Nederland gidsland is niet meer. In Engeland wordt eveneens gehannest met vrijheden van meningsuiting. Of er met God gespot mag worden, of The Life of Brian nog zou kunnen enz. Als er niet gespot mag met de islam en andere godsdiensten, waarom dan wel met het christendom, enz. We gaan duidelijk achteruit ipv vooruit. Als het zo fout blijft doorgaan is het volgende dat aangevallen wordt wellicht de seksuele moraal. De eerste slachtoffers zijn dan meestal: vrouwen, waardoor de door Komrij gniffelend genoemde gleuvenbrigade terecht opnieuw in onmuzische actie zal moeten treden en waarna de mannen een bedenkelijke rol krijgen, en van de weeromstuit eigenlijk ook de vrouwen, want de dingen hangen natuurlijk samen. Niets van dat alles dus.

De Sloveense filosoof Slavoj Zizek (geboren in 1949, met klavier-ontraceerbare omgekeerde dakpunten op zijn naam) combineert een zich afzetten tegen de liberaal-kapitalistische hegemonie met een belangstellling voor het Duitse idealisme. Zijn denken sluit als een fata morgana van een waterbron in een woestijn aan bij mijn stiekeme politieke hoop: ‘Het is niet meer het oude verhaal dat de ideologische gevechten voorbij zijn en dat het kapitalisme gewonnen heeft. Het kapitalisme is weer een probleem. Dat is mijn uitgangspunt.’, laat Zizek optekenen in gesprekken met Glyn Daly. Ho ja. Ik vermoed dat als mensen vandaag On totalitarianism van Hannah Arendt lezen, ze een leidraad zullen kunnen vinden ivm het problematische van de liberaal-kapitalistische overheersing. Maar ik zal eerst meer Zizek lezen. Ik lees nu zijn On belief. Met Zizek heb ik kunnen begrijpen waarom bedelaars muzisch zijn. Ik schreef tot hiertoe twee gedichten overvoorvanmet bedelaars. Na verhevigde pijn en rationaliseren daarvan, alle Onfraysels ten spijt, ik ervaar dus niet zoals Lauwereys in zijn Splash het schrijfproces als een genot, als een serotonin-inducing activiteit; het resultaat wel, maar niet het schrijven zelf. Het schrijven zelf is pijnlijk open maken. Hoe dan ook: bedelaars, ze zijn muzisch, door hun inbraak in de overheersing van het ‘normale’ denken. Onlangs zag ik in een winkelstraat een man van mijn leeftijd op zijn knieën bedelen. Het sneed me de adem af, en ik wist niet waarom, het afgrijzen om het manmuzische pervers in knielhouding voor een shitterige winkelstraat, dan wel het weerloze van de uitgeslotene. Geld gegeven en laf snel voortgegaan om hem niet te vragen niet meer te knielen, had het beter wel gevraagd, erom gebedeld. Zizek is erg duidelijk: ‘De positie van de verworpene staat eerder voor de leugen van de bestaande universaliteit.’Als het dan toch zo’n perfect systeem is, dat liberaal-kapitalisme van ons, en zo goed is voor de wereld als geheel, waarom is er dan de kunstmatig in stand gehouden afstand tot de uitgestoten Ander? Hier of in de rest van de wereld, op afstand gehouden door donaties en zo. De Ander wordt in ritselende verpakking geconsumeerd en op de afvalberg geworpen. Onze zintuigen zijn verstopt, gefnuikt, geboulimiseerd. Als die man daar knielend in tijd en plaats verankerd zit door een levenssituatie die niet de mijne is, dan weg met het cynisme van sommigen, want ondraaglijk is zijn situatie, en paradoxaal ook: ondraaglijk muzisch is hij dan. Wil het niet, maar het is er. Er doet zich hier een combinatie voor van drie muzische elementen: het manmuzische, het weerloze van de Ander, en het muzische verzet tegen de totalitaire trekjes van het kapitalisme. Van die drie dingen waren er in het imaginaire van mijn eigen schrijven: de twee eerste. Alles samen zijn de drie dingen drie vormen van nataliteit op z’n Arendts gesteld: drie nieuwe kansen. Alleen de laatste van de drie wordt op dit virtuele schrijftablet bekeken. Zoeken in het onbegrijpelijke zal nodig zijn, het onmogelijke van de poging tot vereenzelviging met het niet-mogen-zijn van de Ander. Da’s pragmatische mystiek. Lastig Ding. Guevara die de stroom oversteekt naar de melaatsen.

Om op de bedelaar terug te komen; nu weet ik ook wel dat je de dingen kunt omdraaien en de bedelende man uit de nis van ‘het niet mogen-zijn van de Ander’ kunt halen, op allerlei manieren, cynische en andere. Maar de bedelaar zit er. De lichamelijkheid, dus de verankering in tijd en plaats van die positie maakt de bedelaar muzisch. Op z’n Onfrays beschouwd is het leven van de man op dat moment zijn lichaam dat een bedelende houding uitdrukt. Op z’n Zizeks bekeken, is hij een confrontatie met het reële, de van afstand ontdane Ander. Een binnendringer. Met Hannah Arendt gezegd: de bedelaar werkt niet, arbeidt niet, zijn bedelen is politiek handelen.

Ik zoek bij deze denkers, en passant hopelijk mijn eigen denken oprekkend, denkplekken waarin een deel van het muzische te vinden is. Denken en dichten zijn zo verwant dat zij die denken dat dichten niets met denken te maken heeft, dichters verdenken van alleen maar maken en vermaken. Een dichter maakt niets, hij denkt woorden tot doen. Dat en het omgekeerde geldt ook voor filosofen.

We gaan bij tijd en wijlen (o, tijd tekort, zo schrijnend veel tijd tekort, ik ga hier niet vaak kunnen zijn) mengen, en ideeën laten botsen. We zullen vreemde elementen naar binnen trekken en met afschuw inslikken of ze weer uitspugen. We gaan uiteraard vaker bedachtzaam proeven van zalig lekkere gedachten. Afwegen. Afwijzen. Afvoeren. Opnemen. Opvoeren. Denken. Doen. Of misschien ook niet, door gebrek aan tijd, door gebrek aan lef. Dan blijft deze eerste posting hier staan als symbolisch protest tegen de hegemonie van het maken en vermaken.